Geschiedenis van de baksteen

Baksteen is zo oud als de mensheid, zo beweren sommigen. Maar is dat wel zo?

De oudheid

De eerste sporen van met de hand gevormde  gebakken stenen situeren historici in het 4de millennium, van 4000 tot 3001 v. Chr. Maar in die tijd werd baksteen wegens het gebrek aan brandstof slechts sporadisch gebruikt voor buitenmuren van belangrijke gebouwen of voor specifieke bouwprojecten zoals bruggenhoofden.

Rond 2000 v. Chr. begint men monumentale gebouwen in baksteen op te trekken. Sporen daarvan vindt men terug in het Oude Testament, Genesis, 11,3. De toren van Babel.

Picture1

De Romeinen

Pas in de Romeinse tijd vond bouwen met gebakken stenen en pannen algemeen ingang. Wie het hedendaagse Rome bezoekt zal daarvan talrijke overblijfselen kunnen bewonderen. Ook in ons land zijn sporen van Romeinse bouwkunst teruggevonden, zelfs in onze eigen gemeente.

Reeds in 1859 wees de Brusselse archeoloog Louis Galesloot op het bestaan van de grondvesten van een Gallo-Romeinse villa in het Jetse Laarbeekbos. Verder zijn er in Tongeren op de site Vrijthof overblijfselen die dateren uit de 2de en 3de eeuw.

Het gaat om een drietal muren, mogelijk de zuidkant van een stedelijke residentie en sporen van een bijhorend badgebouw. In Aarlen is er de Romeinse omwalling, gebouwd op het einde van de 3de eeuw. Ze  is 800 lang, 4m dik en bevat meerdere monumentale poorten en torens.

Ook in onze eigen gemeente zijn belangrijke relicten gevonden. In de periode 1987 tot 1996 vond de Archeologische Vereniging Oud-Mechelen onder leiding van de archeoloog Walter Sevenants onder meer sporen van een pottenbakkersoven. Onderzoek van het aardewerk wees uit dat de bewoners ter plaatse o.a. potten bakten.  Ook een dakpan met de stempel “Classis Germanica Pia Fidelis” en fragmenten van aardewerk, flessen en urnen werden opgegraven.

C9-
Picture1

David Teniers de jongere: Steenbakkerij te Hemiksem

De middeleeuwen

Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 begonnen in West-Europa de middeleeuwen.  Politieke instabiliteit, chaos en armoede waren troef. De Rooms-katholieke  Kerk nam een deel van het gezag over.

Wat het gebruik van baksteen betreft is de volgende periode – van de 6de tot de 13de eeuw een zwart gat. Het aanknopingspunt zijn de abdijen die door de paters werden opgetrokken. Vooral de orde van de cisterciënzer komt daarbij in de kijker. In Hemiksem, in de onmiddellijke nabijheid van de Schelde, bouwden zij een klooster. Ze gebruikten daarbij hout als brandstof voor de oven  waarin de stenen werden gebakken. Het hout was overvloedig aanwezig in de omgeving, die in grote mate toebehoorde aan het klooster. De paters bewoonden het klooster vanaf 1246.

In de weinige geschriften over die tijd, gaat men er meestal van uit dat de cisterciënzers de baksteennijverheid in de Rupelstreek hebben verspreid. Echte bewijzen zijn daarover (nog) niet gevonden. De eerste vermelding van een steenbakkerij dateert van 1335 toen de prior van de Sint Bernardus abdij te Hemiksem een rente kocht op een “tichelrie gelegen binnen der vrihede van Rumpste”. Verder is er sprake van een “tichelgeleghe” te Boome en een in Schelle. Een eeuw later vermelden de cartularia van de abdij de verkoop van een hoeve en een steenbakkerij onder Boom en nog wat later een “steengelaeghe” te Bazel.

Tussen 1400 en 1800

In deze periode ontwikkelt de steennijverheid in de Rupelstreek zich  met mondjesmaat. De trend wordt duidelijk bij analyse van de vele landkaarten uit die periode die museum Rupelklei verzamelde. Omstreeks 1550 waren er in Hemiksem  17 steenbakkerijen en 3 te Boom.

Mijlpalen in die ontwikkeling zijn wellicht gebeurtenissen die zich in de nabije grootstad Antwerpen hebben voorgedaan. De brand in een Antwerpse wijk in 1546  is er een van. Als reactie daarop besloot het stadsbestuur dat de afgebrande huizen niet in hout mochten herbouwd worden. Zo mogelijk nog belangrijker was de bouw van de stadsomwalling van 1549 tot 1553. Dit enorme bouwwerk vergde  grote hoeveelheden steen die in een relatief korte periode diende geleverd ter worden. Ondernemer Van Schoonbeke bouwde daartoe een aantal nieuwe steenbakkerijen in Hemiksem, in de nabijheid van de stad.

Hoezeer deze gebeurtenissen de groei van de steennijverheid, ook in zuidelijke richting naar Terhagen en Rumst, hebben beïnvloed, is moeilijk in te schatten, maar dat dit zeker een groeifactor is geweest kan moeilijk worden weerlegd.  De overgang van de landbouwer die occasioneel stenen bakte naar de steenbakkerijnijverheid is daarmee wellicht in een stroomversnelling gebracht.

 

De industriële revolutie

Omstreeks het midden van de 19de eeuw vindt de industriële revolutie geleidelijk haar weg in de baksteennijverheid. In de Rupelstreek zal die ingrijpende veranderingen in het landschap, de productiewijze, de levenswijze van de bevolking en de sociale verhoudingen  veroorzaken.

Het landschap in de Rupelstreek krijgt in de loop van 19de en 20ste eeuw zijn typerend uitzicht: enorme kleiputten, klamp- en ringovens met daarbij horend een woud van rokende schouwen.

Millenia lang waren er nauwelijks wijzigingen  in de productiewijze en volgde men hetzelfde stramien: klei afsteken en bewerken met de spade, vormen van klei tot stenen of pannen met behulp van houten raampjes, drogen van de ongebakken vormeling in een beschutte ruimte, bakken in een veld- of klampoven. Alle handelingen werden met de hand uitgevoerd.

De eerste belangrijke innovatie  kwam er omstreeks 1850 met de Hoffman oven ook ringoven genoemd. Met dit type oven verliep het bakken van de steen in en continu proces. Voorheen gebeurde het bakken in de veldoven of klampoven en was sterk seizoengebonden. In 1911 deden de kleibaggers in intrede en vervingen daarmee het lastig en kostelijk afsteken van de klei tijdens de wintermaanden.

Daarmee was ook het signaal gegeven tot verdere mechanisering van de fabricage. Die kwam er in de periode 1918-1926 met de wederopbouw na wereldoorlog I en een stijgende vraag uit het buitenland. De voornaamste componenten ervan waren: de voorbereiding en vormgeving van de klei, het drogen van de vormelingen en tenslotte het bakken.

Wat de eerste component betreft gaat het om de kollergang, voor het mechanisch pletten en mengen van de klei, en om de strengpers waarbij de klei door een mondstuk wordt gedreven en daarna gevormd.

Voor het drogen van de vormelingen was er de droogkamer, waarbij het drogen in open lucht wordt vervangen door drogen in een kamer met de warmte van de bakoven.

Tenslotte het bakken. Hier doet de tunneloven zijn intrede. Deze oven heeft een vaste vuurzone en de te bakken steen wordt rollend door de oven geschoven. Dit procedé vond pas ingang in 1947.

Picture1

De industriële revolutie liet ook diepe sporen na in de levenswijze van de bevolking van de Rupelstreek en in de sociale verhoudingen.

Voor de WO I waren de arbeiders als moderne lijfeigenen gebonden aan de steenbakkersbazen.  Ze woonden in kleine huisjes die ze huurden van de baas. Hun loon werd berekend volgens het stuksysteem. Ze kochten hun dagelijkse voeding in winkels van de patroons en in zijn cafés dronken ze bier en jenever. Hun loon was amper toereikend om in de dagelijkse levensbehoeften te voorzien. Armoede was troef.

De opeenvolgende stakingsgolven vanaf 1894 brachten daar geleidelijk verandering in. Pas na de eerste wereldoorlog werden de veranderingen zichtbaar. Eerst waren er de wetten op de vrouwen- en kinderarbeid, nadien de wetten  op de schoolplicht. Kinderarbeid verdween geleidelijk en de  lonen stegen onder druk van de vakbonden. De fundamenten voor een algemene lotsverbetering van de arbeiders, die zich trouwens ook in andere industrietakken voltrok, werden gelegd.

Het belang van baksteenindustrie in de Rupelstreek kan moeilijk worden onderschat. Tussen de twee wereldoorlogen en 1970 groeide ze uit  tot een van de belangrijke industrietakken van  het land. Ze kreeg zelfs de slogan “The biggest in the world” opgeplakt. In 1960 bedroeg de  totale productie van de steennijverheid in de Rupelstreek 1.811.155 ton, 42% van de totale productie van de Belgische baksteenindustrie. In 1970 was dat nog 1.529.234 ton voor de Rupelstreek, 37% van de Belgische baksteenindustrie.

Van de vele baksteenbedrijven die de Rupelstreek ooit telde en de duizenden arbeiders die er hun brood verdienden, blijft er in 2018 nog 1 bedrijf met iets meer dan 100 werknemers over.
Sic transit gloria mundi

rupelklei2