Pionier in de sociale strijd
In de loop van de 19e en begin van de 20e eeuw is een proces op gang gekomen dat leidde tot diepgaande veranderingen in de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van de bevolking in het algemeen en van de werknemers in het bijzonder. De Rupelstreek, toen wereldwijd bekend voor haar productie van bakstenen en pannen heeft daarbij een pioniersrol gespeeld.
Vooraleer het veranderingsproces op gang kwam leefden de meeste arbeiders in erbarmelijke omstandigheden. Ze woonden in kleine rijhuizen, vaak éénkamerwoningen, zonder elektriciteit en stromend water. De kleine steegjes hadden meestal open riolen die een ondraaglijke stank verspreidden. Het menu bestond doorgaans uit brood en aardappelen. Vlees, groenten en fruit eten was uitzonderlijk, omdat de prijs te hoog was.
De sociale toestand bleef bijna ongewijzigd tot het einde van de 19e eeuw. Ondertussen was de verstedelijking, de industrialisering en mechanisering op gang gekomen. Maar ook de sociale strijd barstte las.
De wetten op vrouwen-en kinderarbeid
De politieke overheid in België had maar weinig aandacht voor de penibele leef-en arbeidsomstandigheden van de arbeidersklasse. Wel waren er enkele schuchtere pogingen, wellicht in navolging van de Factory Acts (fabriekswetten) van 1833 in Engeland. In 1859 was er een wetsontwerp om de arbeid van kinderen jonger dan 12 jaar te verbieden. Voor vrouwen en onvolwassen arbeiders zou de werkdag maximaal 12 uur mogen bedragen en was de zondagsrust verplicht. Dit voorstel werd afgewezen, net zoals vroegere voorstellen die in dezelfde richting gingen. Pas op 13 december 1889 kwam er een algemene wet op vrouwen en kinderarbeid. Die legt een verbod op het tewerkstellen van kinderen jonger dan 12 jaar. Jongens van 12 tot 16 jaar en meisjes van 12 tot 21 mogen maximaal 12 uur per dag werken.
Drie jaar later volgt dan nog het KB van 26 december 1892 dat de vrouwen- en kinderarbeid regelt in de steen- en pannennijverheid. Dit KB ging nog verder dan de algemene wet van 1889. Kinderen van 12 tot 14 jaar mogen maximaal 8 uur per dag werken en meisjes van 14 tot 16 jaar maximaal 8 uur per dag.
De reactie van de steenbakkersbazen maar ook van de arbeiders bleef niet uit. De patroons voerden aan dat deze wetgeving zeer nadelig was voor de baksteennijverheid. Ze deden er alles aan om de toepassing van de wet te omzeilen. Het verdwijnen van kinderen jonger dan 12 jaar en het verminderen van de werkuren voor kinderen ouder dan 12 jaar had tot gevolg dat de productie daalde, en dus de winst. Het resulteerde ook in een daling van het loon van de arbeiders die in ploegen samen met vrouwen en kinderen werkten en per stuk werden betaald. Daarmee was de lont aan het kruidvat gestoken.
De staking van 1894 in de Rupelstreek
Belangrijk was de oprichting op 27 maart 1894, van de “steenbewerkersbond”, van socialistische strekking, te Rumst. Die telde op korte tijd al meer dan 400 leden. Vanuit die hoek eiste men een loonsverhoging voor de arbeiders van de Rupelstreek. Tot een algemene staking zou worden opgeroepen als op die eis niet werd ingegaan.
En die staking kwam er. Op zondag 8 april 1894 was er een meeting in Rumst, georganiseerd door de “socialisten”, schrijft Gazet van Antwerpen, met het doel een werkstaking te organiseren in gans de Rupelstreek. Ook in Terhagen en Boom waren er meetings. De dag daarop vormde er zich een groep van 600 stakers die vanuit Rumst naar Boom en Noeveren naar Niel gingen met de bedoeling de arbeiders op de gelegen tot staken aan te zetten.
Op 13 april schrijft Gazet van Antwerpen, die zich “het rechtzinnig orgaan aller werklieden” noemt, wat volgt: “ Uit de drij brieven die wij in ons blad afkondigden – twee van bazen één van een werkman, blijkt zeer duidelijk, dat de steenbakkersgasten niet genoeg winnen om te leven en te veel winnen om te sterven.(…) Zij (de arbeiders) vereenigden zich in bonden, werden machtig en eischen thans hetgeen zij vroeger beleefd vroegen en niet krijgen konden".
Uit de zaak blijkt ook dat dat ’t schandig systeem des ‘gedwongen-winkelgaan’ (banmolens)bij de bazen of meestergasten, waar de werklieden dubbel en dik betalen moeten nog in voege is, niettegenstaande de wetgever zulks gestraft heeft. Wat het bewijs der waarheid van het ‘gedwongen winkel gaan’ ten volle blijken doet is: de neringdoende burgerij het eens is met de werkstakers, omdat zij hoopt uit de beweging die thans ontstaan is, de vrijheid van te winkel gaan voor de arbeiders te zien spruiten, hetgeen voor de werklieden en winkeliers van het grootste belang is.
En verder. “Tot nu toe laat men een koppel socialisten baas der beweging. Waarom? Waar zijn de katholieke leiders der werkmanskringen? Waarom trekken zij zich het lot hunner leden-werklieden niet aan? Het is thans méér dan ooit de plicht het volk te toonen: dat men zowel zijne stoffelijke als zedelijke en politieke belangen behartigt”.
De volgende dagen maakte de pers melding van branden in Rumst, Terhagen en Boom. De staking breidde zich uit naar Niel en Hemiksem. De ontrust verspreidt zich over heel de Rupelstreek. De overheid wil de rust handhaven en stuurt soldaten en “gendarmen” uit Antwerpen en later zelfs uit West-Vlaanderen naar de onrustige gemeenten. De ordetroepen voeren charges uit en lossen geweerschoten in de lucht. Brandstichten is aan de orde en treft vooral de eigendommen van de patroons.
Maar de geesten rijpten. Een verzoeningsraad wordt opgericht met als voorzitter de provinciegoeverneur, met leden van de bestendige deputatie, de arrondissementskommissaris en de griffier van Boom. De raad nodigt werklieden uit om hun grieven kenbaar te maken. Enkele arbeiders worden gehoord, maar daar blijft het bij. Een zoethoudertje.
In de praktijk verandert er weinig. De staking duurt wel voort, 14 dagen lang met 7000 arbeiders, maar dooft daarna langzaam uit. Karel Landuydt, burgemeester van Terhagen, verklaart in een interview dat de stakers spijt hebben van hun acties, dat ze wel een hoger loon willen maar dat de steenbakkers neen zeggen. “Ze laten liever hunne gelagen stil liggen dan eene verhoging toe te staan. De werklieden staan voor een kontrakt welk de steenbakkers absoluut willen zien uitgevoerd. Mocht de steen een behoorlijke prijs beloopen, dan zou het loon in de maand oktober verhoogd kunnen worden".
En Daarna
Was de staking dan al geen succes, zeker niet wat een verhoging van de lonen betreft, op langere termijn wierp ze wel vruchten af. Op korte termijn was het resultaat mager: geen loonsverhogingen, wel afschaffing van de banmolens, het verplicht kopen in de winkels van de patroon. Bovendien was er een toezegging door de toenmalige minister van nijverheid De Bruyne, dat in afwijking van het KB van 26 december 1892, de jongens ouder dan 12 jaar en de meisjes ouder dan 14, toch 12 uur per dag mochten werken. Wellicht een schrale troost.
Op lange termijn droeg de staking zeker bij tot de verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden in de streek en wellicht ook in gans het land. Belangrijk was het bewustwordingsproces dat zich in de geesten van de arbeidende klasse voltrok. Sterke vakverenigingen moesten de weg banen naar verandering en lotsverbetering. De socialistische beweging was hierbij zeker toonaangevend. De Christelijke volkspartij met als boegbeeld Adolf Daens, wel gesterkt door Rerum Novarum van 1991, was innerlijk verdeeld door de confrontatie met de conservatieven van Charles Woeste.
Na de staking gaven de patroons hun verzet tegen het verbod op kinderarbeid niet op. De wet werd massaal ontdoken. Om de controles op de kinderarbeid te ontwijken vond men meestal wel uitwegen. De werkgevers werden daarin bijgestaan door de arbeiders zelf.
Loonsverhogingen kwamen er na verloop van tijd wel, na meerdere stakingsgolven. Voor het verdwijnen van de kinderarbeid in de Rupelstreek was het wachten tot 1914, met de invoering van de wet op de leerplicht van 19 mei 1914. Deze wet introduceerde de leerplicht voor alle kinderen tussen 6 en 12 jaar en voorzag verder een verhoging van de bovenste leeftijdsgrens tot 13 en vervolgens tot 14 jaar.
In 28 juli 1914 brak de eerste wereldoorlog uit, die duurde tot 11 november 1918. Nieuwe ontwikkelingen in de sociale wetgeving en verbetering in het lot van de arbeiders kwamen er pas vanaf 1919