Waarom is de Rupelstreek en Terhagen zo belangrijk?
De Rupelstreek heeft door zijn belangrijke concentratie van steenbakkerijen een belangrijke plaats ingenomen in de economische en sociale geschiedenis van de provincie Antwerpen. De streek langs Schelde en Rupel heeft mens en landschap op indrukwekkende wijze geboetseerd en alhoewel veel van de sporen hiervan nu minder duidelijk zijn leeft er toch in de Rupelgemeenschap een herinnering voort die door de vergrijzing dreigt te verdwijnen.
Door heel wat officiële publicaties over de nationale volkstelling, tewerkstelling en productie en het aantal ondernemingen kunnen we proberen het verleden levendig te houden door de betekenis van de steenbakkerijen in de verf te zetten.
Vanaf de 14e eeuw tot aan de 16e eeuw werden steenbakkerijen vaak opgetrokken op de plaats waar bij gebrek aan natuursteen bakstenen nodig waren om een gebouw op te richten en werden de stenen in veldovens gebakken. Een belangrijk aspect daarbij is de relatie tussen de landbouw en de baksteennijverheid. Pas vanaf de 16de eeuw kan men echt spreken van een concentratie van bedrijven die zich op een vaste plaats (de gemeenten Hemiksem, Niel, Boom) vestigden omwille van het gebruik van ommuurde ovens die men niet verhuizen kon.
In de 17e en de 18e eeuw waren de zuidelijke Nederlanden economisch verlamd en ook de steenbakkerijen bloeiden niet.
Pas in de 19de eeuw begon een herleving toen het kanaal Brussel – Charleroi werd opengesteld. Daardoor ontstonden nieuwe mogelijkheden inzake brandstofbevoorrading. Steenkool heeft namelijk een grotere verbrandingswaarde dan hout of turf en de schepen die steenkool gingen halen hadden vaak als terugvracht baksteen geladen. Tevens zorgden grote bouwwerken zoals het Noord-kasteel, de Brialmontvestingen, de 19de eeuwse forten en de uitbreidende agglomeraties van de meeste steden in het land voor een constante verhoging van de vraag naar baksteen.
Omstreeks 1868 werden in de Rupelstreek de eerste ringovens (Hofmannovens) in dienst genomen. De eerste te Hemiksem, de tweede bij Landuyt in Terhagen. Op datzelfde moment schakelden enkele steenbakkerijen, in navolging van de Kempische bedrijven, over naar de machinale vervaardiging van baksteen en het plaatsen van stoommachines om hun machines aan te drijven.
Bron: Statistique de la Belgique.Industrie. recensement de 1880, Tome II, Statistique générale des industries recencées, Bruxelles, 1887, P.63.
Na een halve eeuw hoogconjunctuur kwam echter een crisis. Veel bedrijven die in die periode hun pannen- en tichelfabrikatie hadden achtergelaten om toch maar zo veel mogelijk bakstenen te maken kwamen in problemen. Toen omstreeks 1877 – 1880 de baksteenprijs ineenzakte hielden in de Rupelstreek de prijzen van de andere gebakken produkten (Boomse pannen, vorsten, vloertegels, roostersteen, enz) nog stand en dat ondanks de concurrentie van de platte dakpan die in de Kempen en West-Vlaanderen gefabriceerd werd. De steenbakkers uit de Rupelstreek zien zich verplicht de concurrentiestrijd uit te vechten op basis van de betere kwaliteit van de klampsteen maar de vete tussen de twee productiecentra uit de Antwerpse provincie scheen in het voordeel van de Kempense bedrijven uit te vallen omdat zij door hun nieuwe technische uitrusting goedkoper konden werken.
In deze periode veranderde de sociale situatie in de Rupelstreek enorm. Het zwaartepunt van de productie verschuift van Noord naar Zuid. De gemeenten Hemiksem, Niel en Boom verliezen aan belang terwijl Rumst en Terhagen hoog scoren. De vermeerdering van de bevolking in de gemeenten van de Rupelstreek veroorzaakte een tekort aan woningen dat slechts gedeeltelijk zal opgelost worden door de bouw van sociale woningen in alle Rupelgemeenten vanaf het begin van de twintigste eeuw.
Evolutie van de bevolking in de Rupelstreek
1831 | 1900 | 1947 | 1961 | 1968 | 1972 | ||
Boom | 6595 | 15863 | 19614 | 17468 | 17002 | 16400 | |
Niel | 2617 | 7310 | 10804 | 10453 | 10094 | 9477 | |
Reet | 1272 | 1615 | 3178 | 4027 | 4495 | 4573 | |
Rumst | 2168 | 4096 | 5550 | 5844 | 5792 | 5662 | |
Schelle | 1299 | 2250 | 4972 | 5563 | 6039 | 6863 | |
Terhagen | - | 3307 | 3822 | 3133 | 3008 | 2863 |
Op te merken valt dat vanaf 1947 de bevolking in alle gemeenten afneemt behalve in Schelle en Reet, de gemeenten op dat moment geen steenbakkerijen actief zijn.
In 1911 ging men over tot het gebruik van kleibaggers waardoor in de Rupelstreek een specifiek afzetgebied voor baggermolens en kranen ontstond. Een gevolg daarvan was dat de metaalnijverheid zich in het Boomse ging toeleggen op de bouw van graafwerktuigen wat o.m. leidde tot het ontstaan van de “Boomse Metaalwerken”.
Dankzij de mechanisatie van de steenvorming en het gebruik van ringovens nam de productie van baksteen aanzienlijk toe wat blijkt uit volgende cijfers:
1906 : 543.000.000 stuks
1913 : 1.000.000.000 stuks
De eerste wereldoorlog deed voor de heropbouw de vraag naar baksteen enorm toenemen met sterke mechanisatie tot gevolg maar zodra die heropbouw na 1930 zowat afgerond was voltrok zich een sterke crisis wegens overaanbod en gebrek aan afzet. Alleen de uitvoer bleef op peil.
Na 1945 werden de eerste geforceerde drooginstallaties gebouwd en verbeterd. Het gevolg daarvan was het verdwijnen van de vrouwelijke werkkracht en het concentreren van bedrijven omdat de financiële lasten te zwaar werden. In de Rupelstreek was 27 % van de werknemers in de baksteenindustrie vrouwelijk (vooral gamsters die de stenen in de droogloodsen moesten stapelen) terwijl voor de rest van de Belgische baksteenindustrie dit percentage op ongeveer 2% lag. Deze tunnel- en kamerdrogerijen zorgden er ook voor dat baksteen fabriceren niet langer seizoensgebonden was.
Het gebruik van de eerste tunnelovens vanaf 1962, de doorgedreven automatisatie en de nood tot hogere rentabiliteit vroegen grote financiële inspanningen van de bedrijven. In 1971 veroorzaakte een zwakke bouwactiviteit een sterke toename van de onverkochte stocks met een dalende tewerkstelling tot gevolg. Waar in 1950 nog meer dan 6000 werknemers in de steenbakkerijen tewerkgesteld waren zakte hun aantal in 1971 tot 2375 personen.
Tewerkstelling in baksteennijverheid
Jaar | 1960 | 1962 | 1964 | 1966 | 1968 | 1970 | |
Personen | 5443 | 5370 | 4886 | 4391 | 3637 | 3156 |
Andere industrieën in de Rupelstreek (scheepswerven, Boomse Metaalwerken, pantoffelindustrie) zijn niet in staat deze werknemers op te vangen omdat ze zelf met economische problemen te kampen hebben. Vanaf het laatste kwartaal van de 20e eeuw verdwijnen de steenbakkerijen in sneltreinvaart uit het beeld omdat zij nog steeds onafhankelijke verkooppunten vormen waar handelaars zich komen bevoorraden en waar een gebrek aan marktonderzoek en marketing er voor zorgen dat bv. prijsdalingen ten voordele komen van de handelaar-tussenpersoon en niet van de consument.
Vanaf 2000 zorgen nog sterkere modernisatie en sterk beperkende ecologische regels op de uitstoot van rookgas langs de schouw voor nog sterkere terugloop van het aantal bedrijven. De groep Wienerberger koopt de laatste familiebedrijven op, moderniseert een enkele productielijn tot hoog technisch niveau, sluit vervolgens minder rendabele afdelingen en houdt tenslotte nog ongeveer 75 personen in dienst waarvan een groot deel zelfs niet eens meer in de Rupelstreek woonachtig is.
Noten:
Ministerie van Economische zaken: N.I.S: bevolkingsstatistieken
Ministerie van Economische Zaken: N.I.S.: Statistische jaarboeken